Hokjesgeest: over beleidsadviseurs en hun taal
Met een achtergrond in politieke filosofie probeer ik wel eens te bevatten wat beleid is. “Het is dweilen met de kraan open” werd mij ooit op een van de eerste dagen verteld op de werkvloer van de gemeentelijke beleidsmedewerkers.
Er volgde een lijstje observaties:
“loslaten”: voor sommigen betekende het een terugtredende rol van de centrale overheid, anderen zien gewoon als bezuinigen
Er komen opvallende schema’s voor in veel beleidsnota’s
Niet iedereen vindt het nuttig om over de achterliggende betekenis van beleid te praten, anderen wel
Er wordt veel geworsteld met taal. Iemand zei bijvoorbeeld: “helder taalgebruik en beleidsontwikkeling staan op gespannen voet met elkaar.”
Wat me op ging vallen is dat een groot deel van beleidswerk talig is. Bij beleidsveranderingen worden dingen namelijk anders benoemd dan voorheen. Maatwerk is het nieuwe diversiteit. Loslaten is het nieuwe maakbaarheid van de samenleving. Faciliteren is het nieuwe dienstverlening. In de taalfilosofie wordt wel eens gezegd dat taal, zoals een spel, regels met zich meebrengt over wat wel en niet toelaatbaar is in een vervolgstap. Een “participatiesamenleving” betekent dat we niet meer vanuit de overheid alles kunnen inrichten voor burgers. Nieuwe taal gebruiken is dan ook nieuwe kaders voor interactie bepalen. In die zin is beleid soms echt het transformeren van de taal waar ons denken zich in bevindt.
Ik ontdekte bijvoorbeeld dat deze gemeente als organisatie wil 'ontkokeren' en 'ontschotten'. De ambtenaar signaleert dus een hokjesdenken bij zichzelf. Maar vaak wordt gezegd dat de hokjesgeest slechts menselijk is, we hebben het namelijk nodig om de complexiteit van de wereld te kunnen bevatten. Zonder hokjes worden we overgeleverd aan álles. Aan... waanzin.
Brengt ontschotting ons dan naar de waanzin? Ik hoop het niet, maar het is wél een positie van waaruit verbeelding ruimte kan krijgen om nieuwe (en nodige) verbindingen te maken. Hokjes uit, en een nieuw hokje in, dat is wat ontschotting zal zijn. Het moet alleen wel op een manier gebeuren waardoor de mogelijke interacties van ambtenaren zo herschikt raken dat ze programma-overstijgend kunnen zijn wanneer nodig.
En wat als je nou helemaal geen zin hebt in dit taalgedoe? Een poging om te ontsnappen aan de problemen van woorden en de waanzin van ontschotting is het gebruik van beelden. Want waarom zo vaak die schema’s in beleidsnota’s? Helpt het de ambtelijke geest door de hokjes daadwerkelijk uit te tekenen zodat we in ieder geval hokjes hebben? Dienen die schema’s iemand, omdat we denken dat de dingen duidelijker worden? Of is er gewoonweg behoefte aan een minder ingewikkelde gemeenschappelijke taal? Nieuwe beelden hebben denk ik minstens zoveel afstemming nodig als nieuwe woorden – dat valt alleen minder op omdat het heel overzichtelijk lijkt. Beelden kunnen flink wat nuance missen.
Er is bij beleidsontwikkeling dus geen ontkomen aan het introduceren van nieuwe taal en het afstemmen van de betekenis en doelen ervan.