Rennen
“Vroeger rende ik om te sterven, nu ren ik om te leven”. Ik las het een keer op de blog van een kennis, iemand die ik ervan verdenk een waanzinnig mooie ziel te hebben. Toch heb ik haar niet beter leren kennen en onze ontmoeting werd een aanraking. Want haar woorden raken me, en ik denk eraan als ik ren.
Mijn reden om te rennen heb ik nog niet te pakken in zo een mooi motto. Rennen is sowieso een mooie metafoor. Ik kan bijvoorbeeld denken: ‘Ren ik ergens vandaan? Waarvandaan dan?’ Twijfels over het leven komen op. ‘Is het toch niet goed genoeg, waar ik nu gekomen ben? Hoor ik nog ergens heen te gaan, doe ik wel aan zelfvervulling, word ik al wie ik ben, of ben ik al geworden wie ik ben?’
Dat is slechts één manier om ernaar te kijken. Nu denk ik aan het boek van Haruki Murakami: “What I talk about when I talk about running”. Hoe hij marathons rent en dat dat ervoor zorgt, dat hij dieper tot zichzelf komt. Hij vertelt over een medehardloper, die tijdens de marathon als mantra volhoudt: “Pijn is onvermijdelijk. Lijden is optioneel.”
Eigenlijk gaat Murakami’s boek helemaal niet over rennen. Rennen gaat namelijk niet om gezondheid, ook al doet de populariteit van hardlopen anders vermoeden. Het gaat meer over wie je bent. In het extreem lange afstandsrennen komt een bepaalde houding tot je. Een houding waarin Murakami leert hoe je alles in jezelf kan doorleven, je diepste pijn, emoties, twijfels, en dat het die houding is die je tot jezelf doet komen. Die je tot jezelf maakt.
Soms hoop ik, dat rennen voor mij hetzelfde zou kunnen zijn. In dat stadium ben ik bij lange na niet. Vertrouwen dat pijn niet je einde betekent, struikelen en weer verdergaan, onbenoemde emoties ondergaan: aan dat soort dingen zou ik rennen kunnen relateren. Ren ik dan om te sterven, of ren ik om te leven? Al die gedachtes, te complentatief; al die emoties, te griploos. Wanneer ik ren drijft het, stroomt het, loopt die wisselwerking zonder woorden door me. Misschien ren ik wel, om weer tot stilstand te kunnen komen.