Vrijheid als permanente politieke taak
Foucault en de relaties van het subject
In het keizerlijke China was het huwelijk de belangrijkste manier voor iemand om zijn of haar status te verbeteren en vast te leggen. Het huwelijk maakte immers de reproductie van de familie als sociale structuur mogelijk door het vormen van een nieuw gezin en het doorgeven van de familienaam aan de volgende generatie. Vanaf jonge leeftijd werden kinderen in China dan ook op het huwelijk voorbereid. Voor meisjes betekende dit vaak een pijnlijke fysieke aanpassing middels voetbinding. Het resultaat zou schoonheid en erotiek uitstralen en hierdoor de kansen op een statusverhogend huwelijk vergroten. Dit werd gedaan door de voeten strak in te binden, zodat deze kleiner werden en niet verder konden groeien. Dit kon in meerdere of mindere mate toegepast worden, wat van invloed was op de mate van bewegingsvrijheid van de vrouw. De praktijk van voetbinding werd veelvuldig toegepast sinds de Song Dynastie (sinds omstreeks 1200). Tegen het einde van het Chinese keizerrijk (1912) werd voetbinding verbannen. Als gewoon gebruik is het rond 1930 zo goed als verdwenen.
Hoe kunnen we begrijpen, dat na honderden jaren als gebruik te hebben bestaan, voetbinding binnen twee generaties zo goed als geheel verdwenen is? Om dit te analyseren gebruik ik Michel Foucaults theorie over machtsrelaties zoals verwoord in het artikel The Subject and Power (Foucault, 1982). Foucaults theoretisch kader maakt het mogelijk uit te leggen dat voetbinding een geïnstitutionaliseerde vorm van iemands relaties tot economie, communicatie en macht is. We kunnen vanuit dit gezichtspunt zien dat het gezin in het keizerlijke China de sociale structuur is die de relaties van het subject reguleert. Foucaults werk kan verder gebruikt worden om te omschrijven hoe de vorm van disciplinering kan veranderen door de inherente vrijheid van het subject, waardoor we ook de mogelijkheid van het verdwijnen van voetbinding kunnen begrijpen.
Foucault beschouwt het subject niet als losstaande entiteit, maar als geplaatst in relaties van productie, betekenisverlening en macht (Foucault, 1982: 777-778). Het samenspel van die relaties vindt op verschillende meer en minder gereguleerde wijze plaats. Processen van reïficiatie, categorisatie en zelfidentificatie spelen hierbij een rol. De meest veelomvattende en sterke, vaststaande regulatiesystemen en instituties vormen wat Foucault disciplines noemt (ibid.: 787-788). De machtsrelaties van het subject vormen hierbij het veld van mogelijke acties voor het subject.
Hoe analyseren we dan het subject in relatie tot macht? Als we instituties bekijken en de strijd die tegen sommige instituties plaatsvindt, dan kunnen we de disciplines blootleggen (Foucault, 1982: 791). Op deze manier kunnen we naar het verdwijnen van voetbinding in China kijken. Blijken uit voetbinding als instituut inderdaad bepaalde relaties van het subject en verzet tegen disciplines? We kunnen hiervoor vijf punten van analyse gebruiken (ibid.: 792), die ik hieronder zal uitwerken om voetbinding als gebruik te analyseren.
Het eerste analysepunt is het systeem van differentiatie. De statusverhogende werking van voetbinding laat zien dat het inderdaad om een vorm van onderscheiding gaat met implicaties voor de relaties van het subject. Aan de ene kant gaat het om de regulatie van statusdifferentie (de relatie van het subject tot betekenisverlening en macht), aan de andere kant om de capaciteiten voor arbeidsparticipatie (de relatie van het subject tot productie). Een huwelijk met status betekende lichte arbeid voor de vrouw, zoals het spinnen van garen of zijderupsen kweken, terwijl het moeten uitvoeren van zware arbeid betekende dat voetbinding en een huwelijk van hoge status niet mogelijk was. Hierdoor was er een breed scala aan traditionele vormen van huwelijk, van het prestigieuze “major marriage” waarbij de vrouw tot volwassen leeftijd opgevoed werd en met bruidsschatten het huwelijk in ging, tot aan de eerloze verkoop van baby’s en jonge meisjes (Hill, 2001: 134)
Het tweede analysepunt voor het begrijpen van een instituut vanuit machtsrelaties is het bekijken van het type doelen ervan. Bij het instituut van voetbinding werden twee verschillende doelen gereguleerd: het verhogen van status en het verkrijgen van economisch profijt. In China waren twee soorten economie met elkaar vervlecht, waarbij de verwantschapseconomie (familie als productiesysteem en een harde vorm van erfrecht) meestal belangrijker was (Hill, 2001: 132). Het Hakkavolk is een goed voorbeeld dat het type doel de toepassing van voetbinding bepaalde. Bij dit volk werkten de vrouwen op het land en dit is waarschijnlijk een belangrijke reden dat bij deze minderheid zo goed als niet aan voetbinding gedaan werd (ibid.: 136). Dit is volgens Hill te wijten aan de noodzaak voor productie die hoger was dan de noodzaak voor status.
Het derde punt waarop we machtsrelaties kunnen onderzoeken is in haar middelen. In dit geval hebben we te maken met een vorm van aanpassing van het lichaam. Voetbinding was een vorm van permanente markering van een dochter als echtgenote, onderscheiden van een dochter als economische productiefactor (Hill, 2001: 135).
Een vierde analysepunt is de vorm van institutionalisering. De Chinese familietradities en het huwelijk zijn via een gebruik als voetbinding inderdaad de instituties, die de relaties van het subject vorm gaven. Actieve handhaving van voetbinding door de overheid was er niet, omdat het ging om een schoonheidsideaal dat populair was om status te verhogen.
Disciplines bevatten vaak hun eigen rationalisatie. Dit is het vijfde analysepunt van machtsrelaties. In interviews van de laatste generatie vrouwen wier voeten gebonden werden in China, komt d naar voren hoe hun moeders het pijnlijke proces aan hen berationaliseerden met het spreekwoord: “Bound-foot women became brides; the not-bound became bondservants” (Hill, 2001: 135).
Alle vijf de analysepunten laten zien, dat het subject in China inderdaad niet los te zien is van relaties van productie, betekenis en macht, die gereguleerd werden door de instituties van de familie. Hoe kon dan een belangrijke vorm van regulering via voetbinding verdwijnen? Dit ging volgens Hill veelal om de verbetering van de arbeidscapaciteiten van vrouwen en niet zozeer om de verandering van culturele waardes (Hill, 2001: 140). Door het machinaal worden van katoenweverij en theeverwerking en de daaropvolgende verdwijnende noodzaak van onder andere zijdespinnerij en handmatige theeverwerking verdwenen de lichte vormen van arbeid, die vrouwen wier voeten gebonden waren traditioneel uitvoerden. De fysieke beperking van voetbinding kon vervolgens niet meer voldoen aan de productiebenodigdheden in China. Er vond in Foucauldiaanse termen dan een verschuiving plaats in het belang van de relaties van het subject van het significerende (status) naar het economische (productie). We kunnen het verdwijnen van voetbinding niet zien buiten de vorming van het subject en haar relaties zien. Wat we wel kunnen zien, is een voortdurende link en omkering van relaties van macht als de belangen veranderen. Machtsrelaties hebben volgens Foucault als implicatie, dat macht alleen uitgeoefend kan worden over vrije subjecten en dat hiermee verandering en verzet mogelijk is. Immers, als dit niet zo was, dan zou macht niet te onderscheiden van fysieke determinatie zijn (Foucault, 1982: 790). Politiek is een inherente instabiliteit in de machtsorde.
In China was het huwelijk een centraal ijkpunt van de samenleving, waaraan economie, politiek en cultuur aan verbonden waren. Anders dan in het hedendaagse West-Europese idee van de natiestaat, stond in het oude keizerrijk de familie centraal als sociale structuur die het subject disciplineren. Subjectificatie vond dan ook plaats rondom de instituties van het gezin, waarbij het huwelijk de belangrijkste sociale reproductie verzorgde. Het begrijpen van de relaties van het subject betekent ook om te begrijpen dat er altijd verschuivingen mogelijk zijn. Het afschaffen van voetbinding is te zien als een verschuiving van statusverlening naar een situatie van economische productie. Het verdwijnen van voetbinding is zo een voorbeeld van de permanente ontwikkelingsmogelijkheden van het politieke.